HISTORISCHE VERENIGING ARKEL EN RIETVELD
ARKEL VERHALEN
Help, de kerk staat in brand.
Deze roep heeft in het verleden verschillende malen in ons dorp de bevolking opgeschrikt en met man en macht
zal men geprobeerd hebben de brand te bestrijden. Niet altijd is de kerk helemaal afgebrand en de restanten
werden dan weer opgebouwd waardoor men de mis weer kon opdragen en na de reformatie zondags de
gemeente weer kon bijeen roepen om te luisteren naar de verkondiging van het Woord.
Wanneer de eerste kerk is gebouwd weten we helaas niet. De kroniekschrijvers schrijven er wel het één en ander
over, maar dat moeten we maar met een korreltje zout nemen. Toch is het wel interessant hun verhalen te lezen.
Kroniekschrijver Abraham Kemp verhaalt ons dat Koning Dagobert in het jaar 641 ten strijde trekt tegen de
Friezen. Jan van Arkel was als bevelvoerder over enige legeronderdelen bij deze krijgstocht aanwezig. Mede
dankzij de inzet van zijn krijgsbenden werd de overwinning behaald. Jan van Arkel kreeg ter beloning de landen
over de Lek, met al hun toebehoren, in vrije eigendom. Toen heer Jan zijn toegewezen landen ging bekijken
kwam hij er achter dat hij een woeste, bosrijke landstreek had gekregen. De streek was vol van everzwijnen en
ander wild gedierte, mensen woonden er bijna niet. Jan besloot deze streek welvarend te maken en begon
terstond bomen en struiken te rooien en paden en wegen aan te leggen. Op de oever van de Linge bouwde hij
een kasteel en het hem toebehorende land gaf hij de naam “Het land van Arkel”. Het land werd bewoond en voor
de beoefening van de Godsdienst liet Jan een kerk bouwen in de buurt van zijn kasteel. Volgens kroniekschrijver
Kemp zou dat geweest zijn op dezelfde plaats waar nu de huidige kerk staat. Enkele jaren later werd de streek
opgeschrikt door rondtrekkende benden Friezen, Denen en Noormannen die, nadat zij de burcht van Utrecht
hadden veroverd, het land afstroopten. Alle kerken in het land van Arkel werden afgebrand en de inwoners
verslagen. Heer Jan werd genoodzaakt zijn landen te verlaten en vluchtte naar Frankrijk. Zijn zoon Jan de
Tweede kwam vele jaren later met zijn gevolg, geleid door een zwaan, weer in Arkel terug. Hij liet in het jaar 694
de kerk herbouwen. De kerk werd door de Engelse Bisschop Swibertus , een medewerker van Willibrordus,
ingewijd. Volgens andere geschiedschrijvers is het veel aannemelijker dat Swibertus de kerk zelf heeft gesticht en
ingewijd en dat er van herbouw geen sprake is geweest.
We kunnen deze verhalen rustig naar het rijk de fabelen verwijzen, te meer omdat er pas in 1253 sprake is van
een Heer Jan van Arkel. Het is overigens aannemelijk dat er voor die tijd al een kerk in Arkel stond.
In de Arkelse kerk, een parochiekerk die vroeger ongetwijfeld groter is geweest dan de kerk die we kennen van
het prentje van Rademaker, stond een altaar dat was toegewijd aan het Heilig Kruis, tevens was er een vicariaat
of kapelanij gesticht. Kapelanijen werden meestal opgericht in nieuwe woongebieden vanuit een moeder-
parochie. Aan het hoofd van de kapelanij staat een kapelaan die verantwoording verschuldigd is aan de pastoor
van de moederparochie. De kapelaan van Arkel moest per twee weken drie missen lezen, de eerste week twee
en de tweede week één.
De heren van Arkel hadden het recht zelf een pastoor te benoemen, maar het inwijden werd gedaan door de
proost van Arnhem en Utrecht.
De Arkelse parochie bezat in 1514 zeven morgen land, maar er was geen pastorie. Wanneer de pastoor verblijf
hield in een woning in Arkel genoot hij een jaarlijks inkomen van 50 goudguldens. Woonde hij echter buiten de
parochie dan had hij slechts een inkomen van drie ponden. In het koor van de kerk zouden verscheidene Heren
en Vrouwen van Arkel begraven zijn, maar of dat waar is?
Na de reformatie vormde Arkel samen met Rietveld één kerkelijke gemeente en behoorde tot de eerste ring van
de classis Gorcum. In 1589 kreeg Arkel zijn eerste predikant, ds. Henricus Spudeus die de gemeente tot 1619
gediend heeft.
In de kroniek van Dirk Frankenszoon Pauw over het land van Arkel komen we het volgende verhaal over een
brand van de Arkelse kerk tegen:
Jan van Arkel 1 stamde uit het geslacht van der Lede en leefde waarschijnlijk in onmin met zijn Leerdamse
familie. De Arkelse familie behoorde tot de rijkste edelen van Holland en daar waren ze in Leerdam niet blij mee.
Folpert van ter Lede vond dat die rijkdom hem eigenlijk toe kwam. Folpert was een door en door slecht mens. Hij
zou zijn ziel aan de duivel hebben verkocht op voorwaarde dat hij een lang leven zou hebben en zijn vijanden
altijd zou overwinnen en verderven. Dag en nacht hield de gedachte hoe hij zijn neef in Arkel ten val zou kunnen
brengen hem bezig. Er was geen directe reden om tegen Jan van Arkel ten strijde te trekken want deze had hem
nooit enig kwaad gedaan. Folpert wist trouwens ook wel dat hij een rechtstreekse strijd met de Heer van Arkel
niet zou kunnen winnen. Folpert bedacht echter een list. Hij ontbood 4 dagen voor Kerstmis de koster van de
Arkelse kerk. De koster kwam in het geheim bij hem. Folpert gaf de koster veel geld en beloofde hem vele
goederen als hij in de kerstnacht, als Jan van Arkel met zijn gevolg in de kerk zou zijn, de deuren van de kerk zo
vast zou sluiten dat er niemand meer uit kon. Folpert zou zich dan met zijn dienaren oostwaarts van de kerk langs
de Linge schuil houden. Als iedereen in de kerk was moest de koster de klok eenmaal laten luiden en dan uit de
kerk gaan en de laatste deur dicht timmeren. Folpert zou dan komen en Jan van Arkel gevangen nemen. De
koster stemde in met het plan en zwoer bij alles wat hem heilig was, dat hij dit plan ten uitvoer zou brengen. Blij
gestemd met het vooruitzicht dat hij een rijk man zou worden ging de koster weer huiswaarts, onderweg
bedenkende hoe hij het plan ten uitvoer moest brengen.
Op kerstavond zijn veel inwoners van Arkel in de kerk, zo ook Jan van Arkel met zijn gevolg. Zijn hoogzwangere
vrouw is echter thuis gebleven. Folpert van ter Lede heeft zich met zijn mannen verborgen in de grienden langs
de Linge in afwachting van het signaal van de koster. Toen iedereen in de kerk was begon de koster met het
dichttimmeren van de deuren. Maar God, die sommigen beschermt tegen een onverdiende dood, heeft de heer
van Arkel gered. De koster had al twee deuren dichtgetimmerd, maar voor hij aan de laatste deur toekwam verliet
de heer van Arkel met enkele van zijn knechten de kerk. Hij kreeg namelijk een plotselinge aanval van “roeringe
in de dermen” en moest dringend naar het secreet. Stilletjes verliet hij de kerk en vertrok haastig naar zijn kasteel.
De koster die op dat moment in de toren was om de klok te luiden merkte dit niet op. Na het kloksignaal verliet de
koster haastig de kerk en sloeg de laatste kerkdeur toe zodat niemand meer de kerk kon verlaten. Toen de
mannen van ter Lede het luiden van de klok hoorden kwamen zij uit hun schuilplaats en gingen, gewapend met
brandende fakkels, haastig naar de kerk die zij op vier hoeken aanstaken. Allen in de kerk vonden de dood,
uitgezonderd een kind dat gedoopt zou worden en door een raam aan een toeschouwer, die buiten stond, werd
aangereikt.
Jan van Arkel die inmiddels was aangekomen op zijn kasteel zag de kerk branden. Hij hoorde het geschreeuw
van de mensen in de kerk, maar kon niet gaan helpen omdat er veel gewapende tegenstanders om de kerk
liepen. Jan van Arkel weende zeer en zwoer dat deze gruweldaad gewroken zou worden.
Folpert van ter Lede die niet wist dat Jan van Arkel de kerk had verlaten, was zeer opgelucht dat hij zijn neef met
al zijn volk had omgebracht en reisde haastig naar Leerdam terug.
De volgende morgen ontbood Jan een priester die niet in de nachtdienst aanwezig was geweest en samen met
hem ging hij, wenende en handenwringend, de afgebrande kerk binnen. Tot hun verbazing zagen zij de
kerkgangers allen dood liggen, maar zij waren niet verbrand. Zij zagen echter nog een mirakel. Het altaar van het
Heilig Kruis had geen brandschade op gelopen en ook de houten beelden van Maria, Jozef van Ariamathea,
Nicodemus en de apostel Johannes waren slechts geschroeid maar niet verbrand. Deze beelden zouden nog
vele jaren in de weer opgebouwde kerk te zien zijn geweest. De omgekomen priester werden voor het hoogaltaar
begraven.
De koster werd gevangen genomen en bekende dat de heer van ter Lede hem tot deze daad had gebracht. Hij
werd terstond naar Jan van Arkel gebracht die hem in de gevangenis liet werpen. De koster bekende zijn
goddeloze daad. Na zware pijnigingen vond hij op de brandstapel zijn einde.
Toen Folpert van ter Leede vernam dat zijn neef bij de brand niet was omgekomen, vervloekte hij de duivel en
was zeer toornig dat deze hem niet geholpen had zijn snode plannen te doen slagen. Hij vreesde de wraak van
de heer van Arkel en nam snel de vlucht naar Duitsland waar hij zich vele jaren schuil hield. Enkele jaren na zijn
vlucht braken bij hoog water de dijken van de Betuwe door en de Vijfheerenlanden kwamen onder water te staan.
Het water kwam tot de dijk van de Botersloot in Noordeloos. Toen Folpert dit hoorde kwam hij heimelijk naar
Leerdam gevaren en vandaar vertrok hij in de nacht naar de Botersloot en samen met enkele handlangers stak
hij daar de dijk door waardoor veel mensen in de Nederwaard verdronken. Folpert leefde nog vele jaren een
goddeloos leven. Op zekere dag was hij met zijn vrienden in Haastrecht waar hij, samen met zijn vrienden, een
eet- en drinkgelach hield. Folpert werd zeer dronken en ging op zeker moment de straat op waar hij, staande
tussen zijn vrienden, God lasterende taal uitkraamde. Plotseling werd hij uit het midden van zijn vrienden
weggerukt, een grote stank achterlatende. Vanaf die tijd durfde niemand meer te wonen op het slot van de ter
Lede’s in Leerdam vanwege het gekrijs en gekerm dat daar te horen was.
De Arkelse kerk werd door Jan van Arkel herbouwd en tot aan de reformatie zou hier de mis worden opgedragen.
Of de kerk na de herbouw er net zo heeft uitgezien als de kerk die we kennen van het prentje van Rademaker uit
1633 is onzeker. Sommige geschiedschrijvers menen dat hij aanvankelijk groter is geweest en de vorm van een
kruiskerk had. Het kerkje uit 1633 zou dan een restant van deze kruiskerk zijn.
Zeker is dat de kerk in het midden van de 17e eeuw opnieuw door brand wordt getroffen. In welk jaar de brand
plaats vond heb ik helaas niet kunnen achterhalen. In de notulen van de kerkenraad van Arkel in het jaar 1677
staat een afschrift van een brief die de predikant aan zijn vrienden en bekenden heeft verzonden teneinde geld
bijeen te krijgen voor de restauratie van de kerk. In de brief wordt het volgende vermeld:
Wij ondergetekenden, Schout, Kerkeraad, en Kerkmeesters tot Arkel getuigen met desen, hoe onse Kerkehuise
op bijsondere wijse door de hand des Heere is aangetast, want sijnde eenige jaren geleden afgebrand,
uitgesondert het koor, (in welke engte en benauwte tegenwoordig den dienst wort gedaan) so is dat jaar op in
gevolgt dese verschrikkelijke tijt van oorlog, in welke tijd ons dorp veel heeft geleden, niet alleen om dat de ganse
landstreek vanwege het doorsteken der dijken was onder water geset, maar aldermeest om dat op dese plaats de
uiterste posten van ons Vaderlant sijn gevonden, waardoor de gemeente seer is benauwd, het Predikantshuis tot
een Kortegaard (wachthuis) gemaakt, de inwoonders van ons dorp van goederen en huise berooft, nademaal op
een nacht verscheidene huise in asse sijn geset, is nu, daar de gemeente weder een weinig aan het leven was,
heeft God nog voor het laatste de fiolen van Sijn gramschap als uitgegoten, besoekende haar met so een
schielijken, onverwachte en schrikkelijke watervloed, waardoor vele dijken geruїneert en vele der naburen van
goed en bloed sijn berooft en de lande onderwater geset, alle welke saken gedijende tot verminderinge der
kragten van de inwoonders, snijde ons alle hoop af om onse Kerk en Kerkelijke huisinge te redden, weshalve wij
ons voor de nodige reparaties van het Godshuis en alle haar geleden schade, genootsaakt sijn ons te wende tot
de mededogentheit der broeders, versoekende alle Christus liefhebbende en patrone van goede huise, alwaar
dese onse Attestatie door onse predikant Rasaeus Kotalanus sal worde vertoond, dat sij onse kerk in hare
Christelijke mededogentheit en liberale mededeelsaamheit gelieve aan te sien als een voorwerp van haar
barmhartigheid.
De brand, de oorlog, het water, het was dus allemaal kommer en kwel. Het kerkje is ongetwijfeld weer opgeknapt.
Tot het midden van de 19e eeuw is er dienst gedaan in het kerkje. Was in 1677 de financiële toestand van de
kerkelijke gemeente slecht, gedurende de jaren hierop volgend is dat nooit beter geworden met als resultaat dat
het noodzakelijke onderhoud aan het kerkgebouw nogal eens achterwege bleef. In 1845 constateert het
Provinciaal College van toezicht dat het houden van kerkdiensten in het kerkgebouw niet meer verantwoord is.
Men vreest dat bij een eventuele storm de kerk geheel of gedeeltelijk zal instorten. De kerkvoogden zien wel in
dat er wat moet gebeuren, helaas de financiële middelen ontbreken en het is niet te verwachten dat de kerkelijke
gemeente de hoge kosten van nieuwbouw kan opbrengen. In 1851 gaat de Commissaris van de Koning zich er
mee bemoeien en op zijn aandringen wordt besloten tot afbraak van de oude kerk en tot het bouwen van een
nieuwe kerk. De Arkelse architect Gerrit van Haarlem krijgt opdracht met een plan te komen. Als bouwplaats voor
de nieuwe kerk wordt gekozen voor het kerkenwerfje gelegen achter de pastorie. Nader onderzoek wijst echter uit
dat de grondslag hier niet al te best is en na veel heen- en weer gepraat wordt uiteindelijk besloten te bouwen op
de plaats van de af te breken kerk. De ruimte is hier echter beperkt en de opdracht van de kerkenraad was dat er
een kerk moest komen met meer zitplaatsen dan in de oude kerk. Verschillende ontwerpen van de architect
worden afgewezen, uiteindelijk komt hij met een ontwerp voor een achtkantige koepelkerk waarin beduidend
meer plaats is dan in de oude kerk. Dit ontwerp vind genade in de ogen van kerkvoogdij en kerkenraad. Er wordt
subsidie verkregen van de Synode, de Rijksoverheid en van de Provincie. Op 30 april 1855 legt kerkvoogd
Gijsbert Vervoorn de eerste steen voor de nieuwe kerk en op 4 mei 1856 wordt de kerk feestelijk in gebruik
genomen.
In het begin van de 20e eeuw raakt de kerk steeds meer in verval en in 1921 besluit men de kerk op te knappen.
E.e.a. is mogelijk door een gift van de heer Muller van Heeswijk. Op 8 mei 1921 wordt de gerestaureerde kerk in
gebruik genomen tijdens een kerkdienst waarin de consulent ds. de Kat Angelino uit Gorcum voorgaat.
Helaas, de vreugde was van korte duur. Op zaterdagmorgen 25 juni 1921 gaan enkele loodgieters nog snel een
aantal reparaties aan de dakgoot uitvoeren. Op zeker moment gaan ze een biertje drinken in het nabij gelegen
café van Mina Goes en vergeten hun benzinebrander uit te doen. Enige tijd later zien ze tot hun schrik de
vlammen uit het torentje van de kerk slaan. De haastig toegesnelde buren weten nog het e.e.a. uit de kerk te
redden.
In de Nieuwe Gorinchemsche Courant van 29 juni 1921 lezen we:
Het Arkelse kerkje.
Het Arkelse kerkje was steeds, zoowel den bewoners van Gorcum, als die van Arkel op wandelingen en
fietstochtjes een vast punt in het landschap. Zooals het, nabij den dijk gebouwd, zijn sierlijk koepeltje, bescheiden
van vormen, tusschen de forse iepenboomen verhief, droeg het niet weinig bij tot verhooging van het landelijk
schoon. En er waarde een stemming van plechtigheid en ernstige rust rondom, temidden der beweeglijke
looverschaduwen en hooge heg, waarachter, langzamer dan gewoonlijk, de wandelaars schreden. Menigeen met
gasten van elders, over den dijk of langs binnenwegen gaande, vestigde de aandacht op het welvertrouwde
kerkje, waarover vroeger reeds gesproken was.
Zaterdag j.l. is deze kerk uitgebrand. Loodgieters verrichtten in den morgen eenige werkzaamheden aan den
koepel en lieten zich door het zonnige weer verleiden om in het café in de nabijheid van de kerk een glas bier te
drinken. Echter hadden zij de onvoorzichtigheid, de vlam, waarmede de bouten verwarmd werd, niet te dooven.
Bovendien schijnen deze werklieden niet, zooals zij verplicht waren, te hebben aangekondigd, dat zij met het
werk begonnen. Tijdens hunne afwezigheid ontstond brand.
Daar het onheil vrij spoedig ontdekte werd, mocht het gelukken, orgel, bijbels en banken te redden, echter is
verder alles verbrand; alleen de muren met daklijsten, ramen en deuren bleven staan.
Naar wij vernemen was één en ander laag verzekerd. Te meer valt dit te betreuren daar eerst sinds kort, door de
milddadigheid van wijlen den heer H.J.F. Muller van Heeswijk, het inwendige der kerk geheel in orde was
gebracht.
De brand zal ongetwijfeld grote verslagenheid hebben gebracht in de kerkelijke gemeente. Het kerkbestuur had
geen kapitalen te besteden, de verzekering dekte de schade niet en ook de gemeenteleden waren niet in staat
veel geld bij elkaar te sprokkelen. Het idee werd geopperd een geheel nieuwe kerk te bouwen in de buurt van de
Arkelse Dam, dus meer in het midden van het dorp. Er werd een lidmatenvergadering uitgeschreven, van de 42
aanwezigen waren er 10 voor nieuwbouw en 32 voor herbouw van de Koepelkerk. Onder de bezielende leiding
van de consulent dominee de Kat Angelino en President Kerkvoogd de heer A. van Buuren werden er plannen
gesmeed om het geld benodigd voor de restauratie bij elkaar te krijgen. Een actie onder bevolking bracht f.
2.300,-- op, een voor die tijd behoorlijk bedrag. Bijna alle Arkelse inwoners hadden, op een enkeling na, een gift
geschonken voor de herbouw van de kerk en Mevrouw Muller van Heeswijk schonk een bedrag van f. 2000,--. De
brandverzekering keerde f.10.000,-- uit. Tot architect werd benoemd de heer H.C. Gaikhorst die de nieuwe koepel
ontwierp. De nieuwe koepel werd gedragen door een staalconstructie en deze was zo goed doordacht dat
ingenieurs van De Vries Robbé er geen verbeteringen in aan hoefden te brengen.
De totale restauratiekosten bedroegen ca. f. 14.000,--
Eind oktober 1922 was de restauratie, die door gezamenlijke Arkelse aannemers was uitgevoerd, gereed en op
zondag 29 oktober werd de kerk weer in gebruik genomen. In de Nieuw Gorinchemse Courant stond het
volgende verslag:
Zondag 29 oktober j.l. werd door ds. A. de Kat Angelino van Gorcum, consulent van de Ned. Herv. Gemeente
alhier het geheel gerestaureerde kerkje ingewijd. Het kerkje was stampvol, zelfs in de gangen waren banken
aangebracht om de belangstellenden van een plaats te voorzien, velen moesten echter met een staanplaats
genoegen nemen. Onder het zingen van psalm 118 vers 12 en 14, betrad Zijn Eerwaarde het spreekgestoelte.
Spreker begon met in herinnering te brengen den ramp die de gemeente Arkel trof op 25 juni 1921. Hoe in enkele
uren het vredige en rustige kerkgebouw door het vuur werd vernield, waardoor deze gemeente haar plaats
verloor om de Godsdienstige bijeenkomsten te houden. Naar aanleiding van Lucas 10 vers 41 welke tot tekst
gekozen werd, bracht ds. de Kat de Marthazorg in verband met de zorg van de kerkvoogdij om het doel te
bereiken dat op deze dag bereikt is. De eerste zorg was, waar zullen wij nu onze Godsdienstoefeningen voort
zetten. Van de twee gebouwen, n.l. de school en het stoomgemaal werd eerstgenoemde gekozen. Zijn
Eerwaarde bracht hierbij dank aan den Burgervader, die daartoe zijne medewerking had verleend, evenals de
heer Kool, hoofdonderwijzer van de lagere school, en de koster Den Ouden.
De tweede zorg was de noodige gelden bijeen te krijgen voor den wederopbouw van het vernielde kerkje. De
derde zorg, de plaats waar de nieuwe kerk moest verrijzen en ten laatste de zorg hoe de noodige veranderingen
aan te brengen in ’t belang van Gemeente en Kerk. Hierbij werd door de spreker dank gebracht aan den architect
en de bouwers, de heeren Gaikhorst, Van Dijk, Van Daalen, en van ’t Hof voor hunne medewerking in dezen.
Vervolgens besprak de leraar de verschillende veranderingen in het kerkje, hierbij naar voren brengende de
symbolen in de ramen ingebracht, voorstellende het geloof, de liefde, Christus, den Heiligen Geest, het
Evangeliewoord en het Eeuwig leven.
Hij sprak vervolgens den wensch uit dat de gemeente Arkel met zijn zorgen voor het kerkje niet alleen een
Martha, maar daarbij tevens een Maria zijn zou, zorgende dat ook het geestelijk leven een behoefte zijn zal
evenals in de tijden van ds. Scholten. In die tijd immers was de kerk zondag aan zondag stampvol
gemeenteleden die het woord Gods wensten te horen.
Na den Kerkeraad en de Kerkvoogdij zijnen medewerking te hebben toegezegd en nog een opwekkend woord tot
de gemeente van Arkel te hebben gesproken, eindigde deze plechtige aangelegenheid.
Door den Edelachtbare Heer Folkerts, Burgemeester van Arkel, werd ds. de Kat Angelino, ook mede namens de
kerkvoogdij, dank gebracht voor al ’t geen Zijn Eerwaarde voor de gemeente Arkel gedaan heeft. Spreker
schetste in gevoelvolle woorden de groote verdienste van ds. de Kat Angelino, die een gemeente als Arkel, als ’t
ware voor ondergang heeft behoed en dat niet alleen, maar ook weer nieuw geestelijk leven heeft gebracht.
Spreker verzocht den leeraar psalm 134: 3 staande toe te zingen.
Ds. de Kat Angelino dankte den Burgervader voor zijn hartelijke toespraak, waarna deze plechtige bijeenkomst
met het zingen van Gezang 96: 1 eindigde.
En zo had Arkel weer een up to date Godshuis. Na het vertrek van ds. Besselaar in 1920 was het kerkbezoek
onder de bezielende leiding van ds. Kat Angelino weer toegenomen. De kerkdiensten werden aan het begin van
zijn consulentschap echter meer door Gorcumers bezocht dan door Arkelaren. Dit was de kerkenraad een doorn
in het oog, maar van lieverlede kwamen er zondags meer Arkelaren luisteren naar de boeiende preken van ds.
Kat Angelino. Hij werd in de gemeente Arkel een geliefd en graag gezien predikant. Nooit werd er een vergeefs
beroep op hem gedaan en ondanks zijn drukke bestaan in Gorcum verbleef hij veel in Arkel. Ik kan me uit mijn
jeugd herinneren hoe oudere Arkelaren nog steeds met veel respect over deze predikant spraken. Ds. de Kat
Angelino is 8 jaar consulent van Arkel geweest. Tijdens zijn consulentschap werd er een nieuw orgel aangeschaft
dat velen van ons zich ongetwijfeld nog kunnen herinneren. Na zijn vertrek ging het helaas weer bergafwaarts
met de kerkelijke gemeente en in de dertiger jaren werd zelfs aan de mogelijkheid gedacht de gemeente op te
heffen en samen te gaan met Kedichem, maar dat is een ander verhaal.
De kerk raakte van lieverlede weer in verval en kreeg in de zestiger jaren een grondige opknapbeurt, veel leden
van de kerkelijke, maar ook van de burgerlijke gemeente hebben hier hun steentje aan bijgedragen. In de jaren
negentig van de vorige eeuw werd de kerk geheel gerestaureerd, dit onder het wakend oog van
monumentenzorg. Nog steeds is de koepelkerk een sieraad voor ons dorp. Hopelijk zal dit nog lang zo blijven.