HISTORISCHE VERENIGING ARKEL EN RIETVELD
ARKEL VERHALEN
Het Spijkse veer
Cees van Andel
Het Spijkse veer of, zoals de officiële naam luidt, het Grootveer, was vroeger een zogenaamd wagenveer en heeft in
Arkel en Spijk in het verleden een belangrijke rol gespeeld. Dit veer was immers de verbindingsschakel tussen de
beide dorpen gelegen aan weerszijden van de Linge. Families aan beide zijden van de Linge waren aan elkaar
verwant en boeren hadden hun lande- rijen zowel in de polder Rietveld als in de polder Spijk en moesten dus nogal
eens gebruik maken van het veer.
Of er ten tijde van de Heren van Arkel al een veer tussen Arkel en Spijk heeft bestaan is niet bekend, maar gezien
het feit dat de Van Arkels bezittingen hadden aan beide zijden van de rivier is dit zeer waarschijnlijk. Het Grootveer
stamt uit 1557. In het jaar daarvoor werd vastgesteld dat: de Heer van Spijk sal hebben haar gerechtigheid van de
Veersteegh om daar een gemeen veer af te maken ende te mogen over varen. Het veer is tot 1834 in eigendom
geweest van de Heren van Spijk. In dat jaar verkoopt de vrouwe van Spijk aan Dirk Christen: huis, erve en tuin bij
het pontveer, alsmede het pont en schuitenveer of het recht van overvaart over de Linge van Spijk naar Rietveld
met veerdammen. Dirk Christen moest hier fl. 1.500,-- voor op tafel leggen, een voor die tijd groot bedrag.
Het veer zal in de loop der tijd vele malen van eigenaren wisselen, zo is rond 1850 het veer in handen van Jilis
Muilwijk. De opbrengst van het veer bedroeg toen fl. 300,- per jaar. Bediening en onderhoud vroegen een som van
fl. 200,-, netto winst fl. 100,-. De exploitatie van het veer zal dus zeker geen vetpot geweest zijn.
In 1877 is het veer in handen van Cornelis de Groot en in 1893 wordt bak- ker Adrianus van Leerdam de nieuwe
eigenaar. In 1897 bedroeg de opbrengst fl. 275,- en de kosten fl.125,-. Aan het begin van de 20e eeuw komt het
veer in handen van de Spijkse bakkersfamilie Van Voorden. In 1917 verkoopt bakker Gerrit van Voorden het veer
voor de som van f. 1.600,- aan de polder Spijk Bij Koninklijk besluit wordt in dat jaar het tarief voor de
overzetgelden vast- gesteld. Het bedraagt voor het overzetten voor een persoon zonder ver- voermiddel drie cent,
met fiets vijf cent en tien cent met een motorrijwiel. Voor een paard, rund of ezel moest tien cent worden betaald.
Hetzelfde bedrag moest worden betaald voor een bespannen ezel-, bokken-, geiten-, of handwagen. Voor het
overzetten van een schaap, kalf, varken, geit of bok werd zeven en een halve cent gevraagd. Voor door paarden
getrokken karren, wagens en werktuigen moest tien tot twintig cent worden betaald. Voor een auto met chauffeur
moest veertig cent worden betaald. Bij hoog water, storm of onstuimig weder, of indien de rivier met ijs
bedekt was,
mocht dubbel tarief worden gerekend. Bij zwaren storm, driedubbel tarief. De polder Spijk verpachtte het veer aan
Cornelis van Aalsburg, zijn zoon Cornelis werd zijn opvolger. Cornelis koopt in 1939 het veer voor f’l. 100,- van de
polder. Hij liet een nieuw huis bouwen, buitendijks naast de veerstoep.
Begin jaren vijftig komt het veer in handen van Huib Blokland die een houten huis laat bouwen aan de Rietveldse
veerdam. Sinds die tijd wonen de veerbazen op Rietveld. Huib Blokland werd opgevolgd door Arie van den Berg die
op zijn beurt het veer weer verkocht aan de heer Oostveen. Na Oost- veen kwam het veer in handen van de familie
Westerbeek, dochter Marie exploiteert het veer nog steeds.
Mijn eerste kennismaking met het veer was in de oorlogsjaren, op een zon- nige zondagmorgen in juli van het jaar
1943. Op die dag werd ik gedoopt in de Hervormde kerk van Spijk. Bij ons thuis, op de boerderij, hadden we in die
tijd inkwartiering van Duitse soldaten die, volgens mijn broers en zusters, gek met de baby waren. Die zondag werd
de dienst in de Spijkse kerk dan ook bijgewoond door uitzonderlijk veel Duitse soldaten. (Verschillende Rietveldse
families gingen in Spijk ter kerke)
Mijn eerste herinnering aan het Spijkse veer gaat terug naar een donkere avond in december 1948. Ik mocht voor
het eerst mee naar een kerstviering op de christelijke school in Spijk. Die avond werden we overgezet door een heel
oud mannetje. Op de voorplecht van het bootje stond een klein vrouwtje met een stormlantaarn die aanwijzingen gaf
aan het mannetje. Helemaal goed ging het blijkbaar niet, want we kwamen een eind naast de aanlegplaats aan. Het
vrouwtje bracht, al mopperend, uiteindelijk de roeiboot naar de aanlegsteiger en wij konden uitstappen. Na afloop
van het kerstfeest herhaalde zich hetzelfde ritueel, alleen het vrouwtje was nu niet aanwezig. Eén van de oudere
kinderen ging met een stormlantaarn op de voorplecht staan en gaf aanwijzingen, veel richtingsgevoel had hij
schijnbaar niet, want voor mijn gevoel kwamen we bijna in Arkel uit. Eén van de ouderen nam het toen maar over
van de veerman en roeide de boot naar de juiste plaats. Ik weet nog dat ik die nacht slecht heb geslapen, omdat ik
me zorgen maakte of dat oude veermannetje de weg terug naar Spijk in die stikdonkere nacht wel had weten te
vinden. Want veronderstel dat hij de overkant niet meer had gevonden, wie moest mij dan straks, als ik naar school
mocht, overzetten? Het oude mannetje bleek later veerman van Aalsburg te zijn die samen met zijn vrouw en
dochter in het Spijkse veerhuis woonde. Ik zou daar in dat huis nog menig keer met mijn moeder op visite gaan.
Het veer bestond aan het eind van de jaren veertig uit een grote roeiboot met een voor- en achterplecht waarmee
fietsers werden overgezet. Verder was er een kleinere roeiboot voor voetgangers en het zwaardere werk werd
gedaan met de grote pont. Deze pont, die zo’n 7 à 8 meter lang was, bestond uit een midden gedeelte, de eigenlijke
pont, met aan de voor- en achterzijde beweegbare kleppen die fungeerden als op- en afrit. De pont werd
voortbewogen met behulp van een staaldraad die zowel op de Rietveldse oever als op de Spijkse oever met een lier
kon worden strak gedraaid. Op de reling van de pont waren geleiders aangebracht waar de staaldraad door liep en
met trekhouten (ronde houten staven van circa 35 cm lang waar aan één kant een dwarsgleuf in was aangebracht)
werd voortgetrokken. Eén
en ander ging als volgt in zijn werk: de veerman liep naar de kop van de pont, pakte de kabel vast met trekhout en
liep al trekkend naar de achterzijde van de pont die zo in beweging kwam. De veer- man moest een aantal malen
heen en weer lopen voor hij de overzijde had bereikt. Het was vrij zwaar werk en kostte in de zomer menig
zweetdruppel. Maar gelukkig werd de veerman meestal wel geholpen door één of meerdere passagiers. Daar kom
ik straks nog op terug.
Ik zei dat aan beide zijden van de Linge een lier stond om de kabel strak te trekken of te laten vieren. Dat was ook
wel nodig want, als er een schip aan kwam, moest de veerman als de wiedeweerga de kabel laten zakken om te
voorkomen dat deze door het schip zou worden stuk gevaren.
Door wie werd het veer gebruikt? In de eerste plaats door de boeren, die zoals gezegd, aan beide zijden van de
Linge hun landerijen hadden. Het overzetten van koeien en schapen met de grote pont was niet zo spectaculair, al
wilden koeien, vooral als ze pas van stal kwamen, nogal eens bokken. Het gebeurde wel eens dat zo’n uitgelaten
koe, na wat wilde sprongen, pardoes in het water van de Linge belandde. Op zichzelf was dat niet zo erg, want
koeien kunnen vrij goed zwemmen, maar om zo’n koe weer uit het water op het droge te krijgen, was een ander
verhaal. Zwom zo’n koe nu maar rechtstreeks naar de aanlegplaats van de pont, dan was er niets aan de hand. De
rivierhelling liep daar licht glooiend op en de koe kon zo uit het water de kant op wandelen. Een spreekwoord zegt
echter niet voor niets “zo dom als een koe”, want de koe zwom meestal naar een stuk oever waar hij niet tegenop
kon klimmen en moest dan met veel geschreeuw worden teruggejaagd naar de aanlegplaats. De altijd aanwezige
jeugd, tuk op een verzetje, hielp daar meestal ijverig aan mee, zij het dat ze wel probeerden de koe de verkeerde
kant op te krijgen. Eén en ander meestal tot grote woede van de boeren en menig jongmens heeft later een flink pak
slaag gekregen van zo’n vertoornde boer, maar dat nam je op de koop toe, het plezier om zo’n boer op de kast te
jagen had je immers ook gehad.
Het overzetten van paarden en dan vooral van jongere paarden was een heel wat gevaarlijker karwei, waar de
veerman ons maar zelden bij wilde hebben. Er kwam vaak heel wat kunst- en vliegwerk aan te pas om de paarden
op de pont te krijgen en soms was de enige manier een baalzak over het hoofd van het paard gooien, zodat het de
pont en het water niet kon zien. Eenmaal op de pont was er dan vaak nog veel mankracht nodig om de paarden te
kalmeren. Steigerende paarden konden gemeen schoppen en de veerman was soms zijn leven niet zeker. Toch zijn
er, zover ik weet, maar zelden ongelukken gebeurd.
Het veer werd ook gebruikt voor het overzetten van voertuigen. Gemotoriseerde voertuigen waren niet zo’n
probleem, al gebeurde dat in mijn jeugd maar zelden meer, omdat de Lingebrug toen al geopend was. Tot midden
jaren vijftig werd het veer nog wel gebruikt voor het overzetten van paard en wagen. Vanaf Rietveld kon je vrij
gemakkelijk de pont op en af rijden. Vanaf de dijk was het veer te bereiken via een niet al te steile stoep en een
lange veerdam en was het water in de Linge niet al te laag, dan kon een kind bij wijze van spreken paard en wagen
zo de pont op rijden. Aan de Spijkse kant was het heel wat moeilijker en gevaarlijker. De veerstoep was daar veel
steiler, terwijl onderaan een scherpe bocht gemaakt moest worden om de pont op te rijden. Met een lege wagen
was dat nog wel te doen, maar met een geladen wagen was dat een hels karwei, vooral als het paard, of de paar-
den, waren aangespannen via een kromme dissel. De voerman moest de wagen dan remmen door zijn voet op het
achterwerk van het paard te plaatsen, het been gestrekt te houden en het paard via de leidsels sterk terug te
houden en dan maar hopen dat je been niet brak. Deze methode werd ech- ter alleen gebruikt bij een ongeladen
wagen. Was de wagen geladen, dan werd de “slof” gebruikt. De slof was een U-vormig stalen bakje dat d.m.v. een
ketting aan de onderzijde van de wagen was bevestigd. De slof werd voor één van de wielen van de wagen gelegd,
de wagen reed erop, het wiel kwam stil te staan en zo werd de wagen geremd.
Was het van de dijk omlaag de pont oprijden vaak een probleem, vanaf de pont de dijk oprijden ging ook niet
vanzelf en bij een geladen wagen was vaak een extra stel paarden nodig om dit te volbrengen. Verder werd het veer
natuurlijk gebruikt voor het overzetten van de vele Spijkse werknemers van de Arkelse betonfabriek, Betondak. In
de topjaren van de fabriek werkten er zo’n 100 Spijkse mannen die dagelijks tweemaal moesten worden overgezet.
Uiteraard werd hiervoor de grote pont gebruikt. De veerman had bij het overzetten van de “Betondakkers” overigens
een makkie, want hij werd altijd geholpen door de mannen. Er werden vaak wedstrijdjes gehouden welk ploegje de
pont het snelst naar de overzijde kon trekken.
Het veer is verder van groot belang geweest voor de Arkelse kinderen die naar de christelijke school in Spijk gingen.
In Arkel was geen christelijke school, dus ouders die hun kinderen christelijk onderwijs wilden laten vol- gen waren
altijd aangewezen op een school in een buurgemeente. Voor Rietveldse kinderen betekende dat meestal Spijk,
vanuit het dorp gingen ze meestal naar de school in de Lingewijk van Gorcum of naar Nieuwland. De kinderen die
naar de Spijkse school gingen maakten dus tweemaal per dag, een enkeling vier maal, gebruik van het veer. De
achtereenvolgende veermannen hadden het niet zo voorzien op deze schooljeugd. De oorzaak hiervoor zal wel
gelegen hebben in het feit dat er maar minimaal veergeld voor deze kinderen werd betaald. Ook uit mijn jeugd kan
ik me herinneren dat we nogal eens op voet van oorlog leefden met de veerman. De veer- mannen hadden namelijk
de vervelende gewoonte de jeugd te laten wachten tot ze allemaal gearriveerd waren of totdat een volwassene
moest worden overgezet. In de zomer was dat meestal geen probleem, maar in de winter was het geen pretje te
moeten wachten totdat het de veerman behaagde je eens naar de overkant te roeien. De jeugd nam dan ook vaak
op één- of andere manier wraak. Veerman pesten was een geliefd spel. Men ging dan vaak in kleine groepjes naar
het veer. De eerste groep waarschuwde de veerman dat ze overgezet wilden worden, de andere groep hield zich
ergens schuil. De veerman, ook niet gek, telde zijn schapen en vroeg waar de rest was. Niemand wist dat natuurlijk
en de veerman begon in arren moe- de en mopperend aan het overzetten van de jeugd. Was de roeiboot over de
helft van de Linge dan kwam de andere groep op de proppen die luidkeels te kennen gaf overgezet te willen
worden. De veerman was dan des duivels en wenste ons alles toe wat mooi en lelijk was. Hij had maar één wapen
om ons te treffen, namelijk ons laten wachten. ’s Morgens vonden we dat niet zo erg, we hadden dan een pracht
van een smoes om te laat op school te komen. “De veerman wilde ons niet over zetten” was steevast het antwoord
als de meester vroeg waarom we zo laat op school kwamen. Natuurlijk kon je deze smoes niet tot in lengte van
dagen volhouden, maar er waren bij het veer nog wel andere mogelijkheden om te laat op school te komen. Het
scheepvaartverkeer had altijd voorrang op het veer, dus als je zorgde zo rond kwart voor negen bij het veer te zijn
en er kwam een boot aan (op de dijk keek je natuurlijk al of je er één in de verte aan zag komen) dan wist je geheid
dat je te laat op school zou komen en dat de meester hiervoor geen straf kon geven. Helemaal prachtig was het als
er houtvlotten de Linge op kwamen. Deze houtvlotten bestonden uit boomstammen die in de houthaven van
Amsterdam uit zeeschepen gelost waren en “gevlot” werden naar de diverse zagerijen in ons land. Ook in Leerdam
stond zo’n zagerij. De vlotten waren soms wel honderd meter lang, dus als er zo’n vlot langs kwam was het veer wel
een poosje gestremd.
Natuurlijk leefde de jeugd niet altijd op voet van oorlog met de veerman, want per slot van rekening had je elke dag
met elkaar te maken en dus waren we af en toe ook gedienstige helpers van de veerman en mochten we soms zelfs
met de roeiboot passagiers overzetten. Wilde je worden overge- zet dan werd er aan de Spijkse kant “over”
geroepen, later kwam er een luidbel. Aan de Rietveldse kant belde je bij de veerman aan of je zocht hem op. Bij
slecht weer kon je op Spijk schuilen in een hokje dat aan één zijde open was, maar toch enige beschutting gaf
tegen regen en sneeuw. Op Rietveld kon gewacht worden in het schuurtje van de veerman.
Wie zijn de veermannen en vrouwen geweest sinds de tweede wereldoorlog? Ten eerste Van Aalsburg met zijn
vrouw die, zoals gezegd in het veerhuis op Spijk woonden en tot op hoge leeftijd het veer gerund hebben. Toen zij
echt te oud werden kwam veerman Blokland zijn opwachting maken. Hij liet langs de veerdam op Rietveld een
houten huis bouwen. Het was een wat nurkse man die nogal eens met zijn passagiers overhoop lag, omdat hij de
mensen vaak lang liet wachten voor hij ze overzette. Hij was het die de grote roeiboot verving door een klein pontje
dat net als de grote pont door middel van een staalkabel werd overgetrokken. Dit pontje was een enorme
verbetering, je reed er met de fiets gemakkelijk op- en af en er konden meer fietsers en voetgangers op dan in de
roeiboot. De oude roeiboot werd als reserve achter de hand gehouden en was de veerman soms in een goede bui
dan mochten we met deze boot wel eens gaan roeien.
Na Blokland kwam veerman van den Berg. Ook met deze veerman had de jeugd vaak conflicten die op een
gegeven moment zo hoog opliepen, dat hij enkelen van ons niet meer over wilde zetten, die moesten maar
rondlopen via de Lingebrug. Toen dit de spuigaten begon uit te lopen, greep het schoolbestuur in en de veerman
werd op zijn overzetplicht gewezen. Al mopperend mochten de lastpakken weer mee, op één na, die in zijn laatste
schooljaar zat en gedurende vier maanden rond moest via de Lingebrug. Gelukkig had deze jongen al een fiets,
een enorme rijkdom in die dagen, dus vond hij het ook weer niet zo erg. Van den Berg bracht enkele
veranderingen aan op het kleine pontje. Er kwam een liertje op het pontje waar de staal- draad over liep. Door aan
de slinger te draaien werd het moeiteloos naar de overzijde getrokken. Nog weer later werd e.e.a. gedaan met
behulp van een elektromotor.
In de tijd dat Van den Berg veerman was hadden we enkele strenge winters. De Linge vroor dicht, het pontje kon
niet meer varen en de veerman zat zonder inkomsten. De veerman vond echter een slimme oplossing voor dit
probleem. Er werd een sleuf in het ijs gezaagd en het pontje kon in deze sleuf heen en weer varen en zo kon je toch
nog worden overgezet. En zo kon het gebeuren dat er auto’s over het ijs van de Linge reden, maar voetgangers en
fietsers met de pont werden overgezet. Natuurlijk lieten de mensen op een gegeven moment het veer links liggen
en gingen lopend over het ijs naar de overkant, maar aan de Rietveldse kant was de veerdam afgezet met een hek
en moest je betalen om daar over te mogen. Daar kwam natuurlijk ruzie van. Uiteindelijk werd er een
tussenoplossing gevonden. De veerman maakte een zandpad over de Linge en voor de helft van de normale
overzetprijs mocht je van dit pad gebruik maken. Overigens waren de schermutselingen rond dat overzetten een
bron van vermaak voor de schooljeugd. Zij weigerden gebruik te maken van het zandpad en wensten met de pont te
worden overgezet, een veer is een veer en dat behoort te varen was hun redenering. Ze gingen dus rustig naar huis
met de mededeling dat ze niet naar school konden omdat het veer niet voer. Een smoes die enkele dagen “geloofd”
werd en hen daadwerkelijk enkele dagen van school hield, terwijl zij in die heerlijke vrije tijd rustig op de Linge
schaatsten.
Na Van den Berg kwam veerman van Oost, een oud-schipper, een rustige man die, voor zover ik weet, met
niemand problemen had. Het was een zeer religieus man die, als hij de kans kreeg, met zijn klanten graag een
gesprek aanging over de waarden van het leven. Tijdens zijn periode als veerman heeft het maar weinig gescheeld
of er had zich een ramp voltrokken bij het veer. Tijdens een zware noordwesterstorm brak de kabel van het pontje.
Het pontje, waar zich op dat moment zo’n tiental schoolkinderen bevonden, werd een speelbal van de golven en
dreigde herhaaldelijk om te slaan. Maar de veerman hield het hoofd koel en met veel kunst en vliegwerk en behulp
van een losse plank uit de bodem van het pontje wist hij het pontje een paar honderd meter verder aan de kant te
krijgen en alles liep gelukkig nog goed af.
Van Oost zorgde verder voor wat comfort voor zijn passagiers, hij liet een dak op het pontje aan brengen zodat ze
bij slecht weer enigszins droog stonden.
De inkomsten van het veer liepen in die dagen sterk terug, ondermeer doo dat de grote pont bij gebrek aan
belangstelling uit de vaart was genomen. De auto was gemeengoed geworden en de arbeiders van Betondak
gingen niet meer met de fiets naar het werk, maar met de auto en konden gebruik maken van de Lingebrug. Ook de
landbouw was steeds meer gemechaniseerd en paarden waren vervangen door tractoren die te zwaar waren voor
het veer en eveneens gebruik maakten van de Lingebrug. Het heeft niet veel gescheeld of het veer was, bij gebrek
aan baten, opgeheven. Van Oost wist echter een nieuwe bron van inkomsten aan te boren: het verhuren van
visboten. Tot aan zijn pensioen heeft hij zo het hoofd boven water weten te houden. Van Oost had op de reling van
zijn pontje de volgende spreuk aangebracht:
Hier vaar ik heen en weer wat kan ik meerder wensen dan zegen van de Heer
en ering van de mensen? Al had ik Salmons wijsheid en Simons gewin
dan kon ik toch niet varen naar iedermans zin.
Toen van Oost met pensioen ging werd het veer overgenomen door Tjibbe Westerbeek, ook een oud-schipper die
niet van het water kon scheiden. Hij bleef zelfs wonen op het water in een grote woonark. Het oude houten veerhuis
werd afgebroken. Samen met zijn dochter zocht hij naar nieuwe bronnen van inkomsten rondom het veer. Er kwam
een vissteiger voor mensen met een lichamelijke handicap en een theehuis en tegenwoordig kunnen er zelfs kleine
feestjes worden gehouden compleet met koud en warm buffet. Het veer is intussen een echt toeristen veer
geworden dat na de dood van Tjibbe gerund wordt door dochter Marie. Het is geopend van 1 april tot 1 november
en gedurende deze periode wordt er door veel fietsers en wandelaars gebruik gemaakt van het veer. Het is leuk om
een pontjes-route te fietsen en uiteraard is het Spijkse veer daarin opgenomen, evenals het Heukelumse, het
Brakelse, het Loevesteinse en het Woudrichemse veer.
Aan het begin van mijn verhaal sprak ik van het Grootveer. Deze naam duidt er op dat er ook een “Klein veer”
geweest is. Wat naspeuringen brachten aan het licht dat er in Arkel twee veren over de Linge hebben gelegen. Het
al eerder genoemde Grootveer en een Kleinveer.
Het Kleinveer heeft gelegen even voorbij de Arkelse kerk. Dit veer werd alleen gebruikt door voetgangers. Aan de
Spijkse kant ligt nog een weg die de naam veersteeg draagt en ons oudste lid, Leentje Scherpenisse- van
Westrenen kan zich nog herinneren dat dit veer in de vaart was.
Vorig jaar was er sprake van dat ook het Grootveer zou gaan verdwijnen, maar dankzij de inspanningen van Marie
Westerbeek, die zelfs brieven hierover naar onze premier en de koningin heeft gestuurd, is dit gevaar afgewend.
Volgend jaar is het veer al weer 50 jaar in handen van de familie Wester- beek, ongetwijfeld zal dit jubileum
feestelijk worden gevierd.
Hopelijk kunnen we nog tot in lengte van dagen gebruik blijven maken van dit veer.
En... als we overvaren kunnen we ervaren hoe heerlijk het vroeger geweest moet zijn toen er nog geen auto’s
waren, maar iedereen nog tijd had en nog kon genieten van de alledaagse dingen.