HISTORISCHE VERENIGING ARKEL EN RIETVELD
ARKEL VERHALEN
De Pinksterblom, van pastorie tot jeugdherberg Cees van Andel De pastorie van de Hervormde gemeente van Arkel was in de jaren na de Franse overheersing sterk in verval geraakt. De diverse predikanten die de pastorie in die periode bewoonden, klaagden steen en been over de deplorabele toestand waarin de woning verkeerde. De kerkvoogdij had echter lange tijd de financiële middelen niet om tot nieuwbouw te komen, maar zo rond 1840 kwam men tot het besef dat het zo niet langer kon. Toch zou het nog een aantal jaren duren voor men tot handelen over zou gaan. In 1846 wordt aan de Arkelse bouwkundige Gerrit van Haarlem, tevens lid van de kerkvoogdij, opdracht gegeven om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om te komen tot vervanging van de pastorie. In februari 1847 heeft Van Haarlem de plannen gereed. De totale kosten, inclusief afbraak van de oude pastorie, worden begroot op fl. 6.644,37. Voor onvoorziene uitgaven wordt een post van fl.675,00 opgenomen, zodat het totaal van de begroting uitkomt op een bedrag van fl. 7.319,37. Grote schrik bij de kerkvoogden, hoe komt een kleine, arme gemeente als Arkel aan zoveel geld. Aan Gerrit van Haarlem wordt gevraagd zijn ontwerp te vereenvoudigen waardoor de kosten gedrukt kunnen worden. Na diverse aanpassingen komt de nieuwe begroting uit op een bedrag van fl. 6.131,24. Dit bedrag is voor de kerkvoogdij aanvaardbaar en ze vragen goedkeuring voor dit nieuwe bouwplan bij het Provinciaal College. Hieronder een gedeelte uit deze aanvraag: Wij vlijen ons met de hoop dat het ontworpen plan van vernieuwing U. Ed. Achtb. goedkeuring zal mogen wegdragen, vermits hetzelve, naar zij vertrouwen, de blijken draagt dat op deze wijze van de beschikbare fondsen in verband met de plaatselijke gesteldheid het nuttigst en doelmatigst gebruik zal worden gemaakt. Als redenen waarom het volgen van dit ontwerp, boven andere beraamde plannen wenschelijk is geacht, veroorloven wij ons de vrijheid te wijzen op de hechte zamenstelling van het gebouw, de weinige kosten van deszelfs onderhoud in lateren tijd, vooral wat het dak betreft, de hoogte van het gebouw waardoor het ten allentijde vrij mag worden geacht van overstrooming, terwijl eindelijk door de inrigting van de benedenverdieping als bergplaats en catechisatiekamer, het bouwen van eene afzonderlijke schuur of bergplaats wordt voorgekomen, welke anders bij eene pastorie ten plattenlande moogelijk kan worden gemist, er tevens voorzien wordt in eene dringende behoefte voor het Godsdienstig onderwijs der jeugd, welke thans bij het gemis eener consistoriekamer in het kerkgebouw bestaat. Men gaat te biecht bij de landelijke Kerkelijke overheid, bij Provinciale Staten en bij de Rijksoverheid. Bijdragen van deze instantie maken het uiteindelijk mogelijk dat er een nieuwe pastorie gebouwd kan worden. Gerrit van Haarlem krijgt opdracht bestek en tekeningen te maken. Jammer genoeg zijn er geen bouwtekeningen meer in het kerkenraadsarchief. Het bestek is echter nog wel aanwezig, zodat we vrij nauwkeurig kunnen achterhalen hoe het ontwerp er uit zag. Het hele bestek zal ik in dit artikel niet publiceren, maar als iemand er in geïnteresseerd is, kan hij of zij dat natuurlijk altijd inzien. Ik zal me beperken tot enkele punten uit het bestek. Het gebouw zal een afmeting krijgen van: lang 13,50 el en breed 10,10 el en ongeveer 10 el hoog. De buitenmuren zullen worden opgetrokken van “IJsselderstenen” en de binnenmuren van “Grauwe steen”. Op het dak zullen “Blaauwe Rhijnse pannen” komen. Het gebouw zal bestaan uit een kelderverdieping, een woonverdieping op dijkhoogte, een slaapverdieping en een zolder. In het woonvertrek zal een “Engelsche schoorsteen komen afgewerkt met 4 duims eiken wagenschot versierd met lofwerk”. In de keuken een “ordinaire schoorsteen met hangende grenen schoorsteenmantel en een fornuis met bakoven”. Voor de schoorstenen mogen goedgekeurde IJsselstenen van de oude pastorie gebruikt worden. Er moeten 2 secreten komen, één in de woonverdieping en één in de kelder. Op de secreten zullen 2 vaste brillen van 3 duims eikenhout en 2 overbrillen van 2 duims vurenhout worden aangebracht. De vloer van de cathechisatiekamer in de kelderverdieping zal bestaan uit IJsselstenen afkomstig uit de oude pastorie welke op zijn kant geplaatst zullen worden. De binnenmuren van de keuken en de catechisatiekamer zullen worden bepleisterd en gewit, maar in de woonkamer komt behang op doek. Op de slaapverdieping komt een slaapkamer, een logeerkamer, een meidenkamer en een studeerkamer. Op de zolder zal van “oud hout” vrijgekomen bij de afbraak van de oude pastorie, nog een bedstee worden getimmerd. In het bestek wordt verder bepaald dat de aannemer “in persoon” drie dagen per week op het werk aanwezig moet zijn. De overige dagen mag hij zich laten vervangen door een, door de “Heeren besteeders” geschikt geacht persoon. Verder zullen de “Heeren besteeders” een opziener aanstellen die bij het maken van specie en het metselen aanwezig zal zijn. Hij krijgt hiervoor zeventig cent per dag welke de aannemer verplicht is aan hem iedere zaterdag uit te betalen. Bestek en tekeningen worden wederom ter beoordeling aan de kerkvoogdij aangeboden en na ampel beraad gaat deze instantie akkoord en kan tot aanbesteding worden overgegaan. Laagste inschrijver is metselaar/timmerman F. Diepenhorst Hzn. uit Ameide. Het werk wordt dan ook aan hem gegund. De aanneemsom bedraagt fl. 6.300,--. Of er ook Arkelse aannemers hebben ingeschreven heb ik niet kunnen achterhalen. De kerkvoogdij kan e.e.a financieren door de volgende bijdragen: Rijkssubsidie fl. 2.300,-- Provinciale subsidie “ 500,-- Fonds noodlijdende kerken “ 2.300,-- Bijdrage gemeenteleden “ 450,-- Eigen middelen “ 150,-- Totaal fl. 5.700,-- De provincie verbindt aan haar bijdrage de volgende voorwaarde: Dat de nog tot bestrijding der kosten ontbrekende som van fl. 600,-- door negotiatie ten laste der Kerkelijke fondsen uit den boezem der gemeente zal worden bijeengebracht. Uiteindelijk brengt dit nog fl. 750,-- op, zodat een bedrag van fl. 6.450,-- beschikbaar is. Op 1 april 1848 wordt begonnen met de afbraak van de oude pastorie. Hiervoor krijgt de aannemer een bedrag van fl. 42,-- betaald, terwijl de vrijgekomen materialen zijn eigendom worden. Stenen die nog bruikbaar zijn mag hij, na grondige schoonmaak en goedkeuring door de opziener, gebruiken voor de fundamenten, de binnenmuren, de secreten en de schoorstenen. Eind 1848 is de bouw van de pastorie voltooid. Aan meerwerk claimt de aannemer een bedrag van fl. 234,05. Waarschijnlijk is tussen aannemer en kerkvoogden verschil van mening geweest over de hoogte van dit bedraggetuige het volgende naschrift op de meerwerk nota. Ik twijfel niet Heere Kerkvoogde als gij deze bovenstaande rekening na regt en billijkheid naar het bestek en teekening in overweging neemt dat er geen, een aanmerking opgemaakt kan worde, indien er aanmerking op gemaakt word, of de verschillen niet eens konde prate, houdt ik het regt om de geheele buite Rekening niet in aanmerking te laten komen maar van weerzijde, van onpartijdige laten opnemen en daarna ons late welgevalle, want de Heere Kerkvoogde en opzichter, zullen wel overtuigt zijn dat ik alles nog niet in aanmerking hebt genomen, in de eerste plaats heb ik nog niets gerekend voor het verzware van de vondamenten, nog niets voor de meerdere kaste in de keuken, voor de twee ronde raamtjes in het Zeekreet, voor de tweede ingang van het ladwerk in de kelder, enz, De kwestie wordt waarschijnlijk in der minne geschikt, getuige de brief van 22 december 1848 over de ontvangst van de laatste penningen. Ontvangen van Kerkvoogden der Hervormde Gemeente van Arkel de som van Twee duizend zes honderd vierenveertig Guldens, twee en negentig Cents, zijnde de laatste termijn der aannemingspenningen, voor het bouwen eener nieuwe pastorij, tevens met inbegrip der rekening voor het geleverde werk buiten het bestek, zoodat ik bij dezen verklare niets meer van de Kerkvoogden van Arkel te vorderen te hebben dan Driehonderd vijf en zeventig guldens, welke som is ingehouden volgens bestek voor het onvoltooide werk. Begin januari 1849 kan dominee Snethlage de pastorie betrekken. De volgende predikanten hebben in de pastorie gewoond: 1849 - 1854 ds. R.A.E. Snethlage 1855 - 1857 ds. B. ter Haan 1857 - 1861 ds. J.A.E. Visser 1862 - 1865 ds. W. de Meijer 1866 - 1869 ds. H.L. de Voogt 1870 - 1878 ds. A.J.E. van Dick 1878 - 1881 ds. J.S. King 1883 - 1886 ds. C. Woutman 1886 - 1887 ds. H.A. van Veen 1887 - 1895 ds. G. van Wijhe 1898 - 1903 ds. A.H. Scholte 1904 - 1920 ds. M.J. Besselaar Als dominee Besselaar in 1920 zijn ambt neerlegt, komt de pastorie geruime tijd leeg te staan. De financiële positie van de Hervormde gemeente van Arkel is dusdanig slecht dat aan het beroepen van een nieuwe predikant voorlopig niet valt te denken. De kerkvoogdij besluit de pastorie tijdelijk aan particulieren te gaan verhuren. Van 1921 tot 1925 wordt het pand verhuurd aan de heer Tjassens Keijzer voor fl. 450,-- per jaar. In 1926 wordt het pand verhuurd aan de heer Berkelbach van den Sprenkel die de pastorie huurt tot 1930. De pastorie wordt in 1928 enigszins opgeknapt, dit i.v.m. de plannen om toch weer een predikant te gaan beroepen. Aan de heer Berkelbach wordt op 1 januari 1929 medegedeeld dat de huur slechts voor één jaar zal zijn, maar zolang er geen nieuwe predikant zal zijn, telkens met een jaar verlengd kan worden. Eind 1929 verlaat de heer Berkelbach de pastorie. De nieuwe huurder wordt de heer Raven die het pand huurt met de bepaling dat alle kosten van onderhoud voor de helft voor rekening van hem komen en voor de helft voor rekening van de kerkvoogdij. De heer Raven vertrekt in september 1932. Hij verzoekt om “3 maanden graciën van huur wegens het niet volmaken van één jaar huur”. De kerkvoogdij is niet bereid reductie van de huur te geven, maar zal bij eventuele nieuwe verhuur e.e.a. verrekenen. Ondertussen is er in kerkelijk Arkel nogal wat veranderd. Het kerkbezoek is dramatisch laag en de inkomsten navenant. Er komt een samenwerkingsverband met de Hervormde gemeente van Kedichem. De predikant van Kedichem zal in deeltijd in Arkel komen werken. De Arkelse pastorie wordt nu min of meer overbodig en de kerkvoogdij gaat in 1933 op zoek naar een tijdelijke bestemming voor het gebouw. Het toeval wilde dat er in 1933 in Gorcum een aantal jongeren was dat met de gedachte speelde om in Gorcum of omgeving een jeugdherberg te stichten. Zij riepen de hulp in van enkele vooraanstaande burgers van Gorcum. Er werden contacten gelegd met de Nederlandse Jeugdherberg Centrale die wel wat in hun plannen zag. Men ging op zoek naar een geschikte locatie. In Gorcum waren beschikbaar de voormalige vrouwengevangenis en huize ARGO. Gebouwen die beiden leegstonden, helaas voldeden deze gebouwen niet aan de eisen die de NJHC stelde. Het oog van het voorlopige bestuur viel op de leegstaande pastorie in Arkel. Men zocht contact met de Arkelse kerkvoogdij en wist tot overeenstemming te komen, maar niet iedereen in Arkel was het daar mee eens. In het archief vond ik een bezwaarschrift, gericht aan de President Kerkvoogd, met onderstaande tekst: Daar wij uit bevoegde zijde vernomen hebben, de krant maakte er ook melding van, dat de pastorie der Ned. Herv. Gemeente te Arkel was verhuurd voor het doel er een Jeugd Herberg van te maken. Nu is ons vriendelijk, doch dringend verzoek, daarheen te willen leiden om voor die doeleinden niet af te staan. Het zal voor velen Gemeenteleden om onze Pastorie zoo bestemming te geven, eenen ergernis wezen. In een ander bezwaarschrift wordt gesproken over een “minderwaardig doel en een vernedering der gemeente. Ook de consulent van Arkel, ds. de Jong, mengt zich in de discussie betreffende de verhuur. Hieronder zijn bezwaarschrift gericht aan het college van Kerkvoogden: Zeer Geachte Heeren Ondergeteekende heeft gisteren met den kerkeraad te Arkel vergadert. Daarbij is ook het verhuren van de pastorie voor jeugdherberg ter sprake gekomen. Ook de bezwaren werden onder aandacht gebracht. De kerkeraad kwam niet tot een besluit of motie. Men verzuimde, helaas, daarop aan te sturen. Laat ik nu als consulent van Arkel er bij uw college op mogen aandringen dat bij de verhuring zoodanige voorwaarden worden gesteld, dat hinder, overlast of aanstoot, op de Zondag aan de kerkgangers zooveel mogelijk worden uitgesloten. Het huis blijft “Arkelsche Pastorie”. De afstand tot de kerk is wel vrij groot, maar ’t zal toch het beste zijn, een zekere weg te gaan. Met verschuldigde hoogachting, Ds. C. de Jong, consulent van Arkel. De bezwaarschriften worden door de kerkvoogdij voor kennisgeving aangenomen. Men spreekt zijn verwondering uit over het feit dat de reclamanten plotseling zoveel belangstelling voor de pastorie koesteren. Uiteindelijk gaat de verhuur van de pastorie toch door, voorlopig voor een jaar. Deze termijn kon ieder jaar verlengd worden onder voorwaarde dat, mocht Arkel weer een predikant kunnen beroepen, de huur met onmiddellijke ingang kon worden opgezegd. De huurprijs bedraagt fl. 8,- per week, terwijl de kosten die gemaakt moeten worden voor het opknappen van het gebouw voor rekening van de NJHC komen. Dit was wel een waagstuk, want er moest nogal wat gebeuren aan het gebouw. Het startkapitaal van de jeugdherberg bestond uit fl. 70,-, de opbrengst van een propaganda avond. Er wordt van diverse zijden geld geleend en zo weet men een redelijk startkapitaal te vergaren. Op 4 juni 1933 is het dan zover. Onder grote belangstelling van officiële en niet officiële zijde vindt de opening van de jeugdherberg plaats. De inrichting van het gebouw was nog heel eenvoudig. De gasten moesten o.a. nog op strozakken slapen, maar in 1940 beschikte men al over 12 dubbele bedden voor meisjes en 24 stromatrassen op de grond voor de jongens. De keuken was zeer primitief en van waterleiding had men in die tijd nog niet gehoord. Van 1933 tot 1938 werd de jeugdherberg gerund door het echtpaar van ’t Hof-Visser. Uit die periode heb ik in ons archief weinig terug kunnen vinden. Zij worden opgevolgd door de heer en mevrouw Dullemeijer-de Jonge die tot 1963 als jeugdherbergouders hebben gefungeerd. Onder hun deskundige en enthousiaste leiding heeft jeugdherberg “de Pinksterblom” een grote bloei doorgemaakt en internationale bekendheid gekregen. Tot aan WO2 waren er per jaar zo’n 2000 overnachtingen, voor die tijd toch al een flink aantal. De tweede wereldoorlog was ook voor de jeugdherberg een trieste tijd. Trektochten langs jeugdherbergen waren in die periode nauwelijks mogelijk, maar leden van de Vrijzinnige Christelijke Jeugdcentrale uit Rotterdam wisten de jeugdherberg in Arkel toch nog vrij vaak te vinden en de 2000 leden van deze organisatie waren vaak te gast in Arkel. Eind 1944 krijgt de jeugdherberg inkwartiering van zo’n 60 Duitse soldaten, die zelfs de woonkamer in beslag namen. De familie Dullemeijer werd verbannen naar een klein slaapkamertje. De Duitse officieren gingen nogal eens op “vrouwenjacht” in Gorcum en menig Gorcumse schone heeft op de canapé van de Dullemeijers met de officieren de liefde bedreven. Schijnbaar ging dat er nogal eens heftig aan toe, want aan het eind van de oorlog staken de veren uit de canapé, de heer Dullemeijer heeft de canapé direct na het vertrek van de soldaten verbrand. En zo brak de na-oorlogse periode aan, een periode waarin de jeugdherberg grote bloei heeft gekend.
rk