HISTORISCHE VERENIGING ARKEL EN RIETVELD
ARKEL VERHALEN
Het Arkelse klooster
Cees van Andel
Er wordt mij nog al eens de vraag gesteld of ik wat meer weet van het voormalige Arkelse klooster. Met dit artikel wil ik deze vraag
enigszins trachten te beantwoorden.
Als ik het over het klooster heb dan komen er veel jeugdherinneringen bij mij boven. Reeds op jonge leeftijd had ik er vrienden wonen.
Tijdens mijn lagere schooltijd waren dat de kinderen van de familie van Garderen die op de boerderij op het klooster woonden. In
de woning naast de boerderij woonden de families de Groot, Speijer en Marigje den Besten. De grote schuur die achter op het
kloosterterrein staat werd gebruikt door de eigenaren van ‘het klooster’ de gebroeders de Jong, in Arkel beter bekend als ‘de
zilverboertjes’, die op de boerderij tegenover het zwembad op Rietveld woonden. De gebroeders de Jong hadden een
hengstenhouderij en in de schuur op het klooster waren de hengsten ondergebracht. Van heinde en verre kwamen de eigenaren
van paarden met hun merries naar het klooster om deze te laten dekken door de hengsten van de gebroeders de Jong.
Eén van de broers, Jan, in de volksmond ‘het rooi Jantje’ genoemd, ging met de hengsten vaak de boer op. Hij had een afgedankte
legerauto uit WO2 om laten bouwen tot veewagen en kon hierin twee hengsten vervoeren en bezocht zo de paardeneigenaars
die te ver weg woonden om naar Arkel te komen. Het was op het klooster altijd een drukte van belang, veel Arkelse kinderen
kwamen hier spelen en soms mocht je helpen de paarden te verzorgen, een enkeling mocht soms helpen bij de hengsten. Eén
van die gelukkigen was ikzelf, wat was ik dan trots als ik die enorme hengsten paardenbonen, hooi of ‘slobber’ mocht geven.
Slobber was een mengelmoesje van meel, eieren en water dat door elkaar geroerd werd, de hengsten waren er gek op.
De familie de Jong bestond uit drie broers, Jan en Rinus, beiden vrijgezel en Kees, verder was er nog een vrijgezelle zuster die Betje
heette. De broers waren klein van gestalte en waarschijnlijk om die reden werden ze in de volksmond Jantje, Rinussie en Knelissie
genoemd. Om de één of andere reden kon ik bij hen een potje breken.
Echter in de gunst staan bij de gebroeders was niet altijd een pretje. Zo moest ik een keer in opdracht van Betje een brief gaan brengen
bij broer Kees die in Gorcum woonde. Als ik de boodschap gedaan had zou ik een dubbeltje krijgen, vooruit betalen daar deden ze bij de
Jong niet aan. Op een geleende fiets toog ik naar Gorcum, belde aan bij het huis waar broer Kees woonde. De deur werd open gedaan
door de vrouw van Kees, die me toe- snauwde “wat moet je joh”. “Ik heb een boodschap voor Knelissie”, antwoordde ik. Amper had ik
deze woorden uitgesproken of ik kreeg al een wats om mijn oren. ‘Als je het over mijn man hebt, dan spreek je hem aan als meneer
Kees’ werd me te verstaan gegeven en de deur werd voor mijn neus dichtgeslagen. De brief met de boodschap heb ik maar door de
brievenbus geduwd. Terug op Rietveld ging ik naar Betje voor mijn dubbeltje, maar zij was al telefonisch op de hoogte gesteld van mijn
‘onbeschofte gedrag’ en ik kreeg ook hier de wind van voren. Ik kon fluiten naar mijn dubbeltje.
Op het klooster werden ook paarden en hengstenkeuringen gehouden, tijdens die keuringen was het altijd een gezellige drukte op het
klooster waar ik vele malen van de partij ben geweest. Samen met de jongens van Van Garderen werden er hand en spandiensten
verleend aan de paardeneigenaren wat soms wel eens een fooitje op leverde.
En was er niets te verdienen dan ging je naar vrouw van Garderen die je dan wel een kop chocolademelk of een snee peperkoek gaf. Aan
vrouw van Garderen heb ik dierbare herinneringen, het was een bijzonder lieve vrouw die altijd voor iedereen klaar stond en waar
iedereen welkom was.
Verschillende plaatsen in ons dorp zijn omgeven met verhalen en legendes. In de verhalen die ik als kind, gezeten achter de kachel in de
schouw, aanhoorde als de buren kwamen ‘buurten’, hoorde ik dat er op de plaats van het klooster een vloek rustte. Iedereen die op deze
plaats woonde zou geconfronteerd worden met verdriet en ongeluk. Nu geloven we dat soort dingen niet meer, maar soms denk ik dat
er toch een kern van waarheid in zit. Er is geen plaats in Arkel waar zich zoveel ellende heeft afgespeeld als op het klooster en weinigen
zijn er echt gelukkig geweest.
Achter de kachel gezeten hoorde ik ook de verhalen van onderaardse gangen die de Arkelse kerk zouden verbinden met het klooster.
Volgens de plaatselijke grafgraver uit die tijd zouden er op de oude begraafplaats nog restanten te vinden zijn van oude gewelven of
gangen. We hebben er vaak naar gezocht, maar meer dan een gang onder de dijk door hebben we nooit gevonden. Later bleek deze
‘gang’ gewoon een duiker te zijn uit de tijd dat er nog veel molens op Rietveld stonden. Weer een illusie armer, maar het was mooi om
er in te geloven.
De stichting van het Franciscanessenklooster “Marienhage”te Arkel
Het Arkelse klooster was een dependance van het Agnietenklooster in Gorcum .
In 1401 geeft een zekere Lijsbet, weduwe van Floris Spronk, schepen van de stad Gorcum, bij uiterste wil een huis en hofstad aan
priester Herbaren Jansz. In dit huis zullen behoeftige zusters zich mogen vestigen. Het huis was gelegen midden in de stad aan de
zuidzijde van het kerkhof. De wedu- we is daar in eerste instantie met enige maagden gaan wonen, het huis werd werd in de loop der
jaren omgebouwd tot klooster. In 1413 hebben de zusters de kloostergelofte afgelegd. Eén van die zusters was Machteld Smeeds die
later, samen met nog 24 andere nonnen (zusters francisanessen) naar Arkel verhuisde om daar het Arkelse klooster Mariënhage te
stichten.
In 1444 geeft Jonker van Gaasbeek , Drossaard van Gorinchem en de landen van Arkel, uit naam van Hertog Philips van Bourgondië,
Graaf van Holland, aan deze nonnen in eeuwigdurende erfpacht, een hofstad (hofstede) genaamd ‘Den Ouden Hage’ gelegen bij de
Arkelse dam. E.e.a. is op verzoek van de nonnen in een brief bevestigd door de echtgenote van Hertog Philips, Isabella van Portugal.
In die brief staat het volgende: (enigszins aangepast aan het huidig taalgebruik)
Confirmatie brief van vrouwe Isabella van Portugal, over de uitgifte gedaan bij Jacob Heer van Gaasbeek, aan de beslotene Zusteren van
St. Agniete te Gorinchem, wegens de Hoffstad de Ouden Hage gelegen tot Arkel.
Isabel dochter van de koning van Portugal, bij de gratie Gods Hertogin van Bourgondië, van Lotharingen, van Brabant en van Limburg.
Gravin van Vlaanderen, van Artois, van Bourgondië, Palatine, van Henegouwe, van Holland, van Zeeland en van Namen. Markgravin van
het Heilige Rijk, Vrouwe van Friesland, van Solms en van Mechelen. Macht en gouvernement heb- bend van mijn Heer den Hertog in zijn
absentie, zijner landen van Holland, Zeeland en Friesland voornoemd. Doen kond alle luiden, alzo mijn voorsz. Heere bij zijn openen
brieven bevolen en gemachtigd heeft, onze geminde Jacob, heer tot Gaasbeek, zijn drossaardschap en rentmeesterschap van het land
van Arkel en van Gorinchem met haar toebehoren, alzo als dezel- ve brieven dat verder uitwijzen en bij machte van die brieven
uitgegeven en erfelijk verpacht heeft vanwege mijn voorsz. Heere, de besloten zusteren van St. Agnieten binnen Gorinchem, een hofstad
gelegen binnen de landen van Arkel, geheten den Ouden Hage, met alle hare toebehoren, gelijk en in zulke manieren, als zijn manieren
als zijn brieven, die hij als rentmeester des lands voorn: daar af gegeven heeft, dat uitwijzen, die welke van woorde te woorde hier na
beschreven volgen.
Jacob Heer tot Gaasbeek, tot Abcoude, tot Putten en Strijen, doen kond alle luiden, dat wij als een drossaard van het land van Arkel en
de stad Gorinchem, van wege de Hoochgeboren Vorst Philips van Bougondië, van Brabant en van Limburg enz. om mijn voorsz.
Genadigen erfrente te ver- meerderen in zijn voorsz. Landen, van vrij en zeker geld daar af te hebben, gemerkt die groote en zware
onkosten die jaarlijks aldaar vallen, gegunnen en gegeven hebben, gunnen en geven met deze onze brieven, als een rentmeester ’s Lands
van Arkel voorsz. een Hofstad gelegen in de Lande van Arkel geheten den Ouden Hage, met alle haar toebehoren, gelijk die gelegen is tot
Arkel bij den Dam binnen dijks, met zes en een halve mergen land daar achter leggende, geheten Die Gheere, te houden en te bezitten
en te gebruiken die voorgenoemde Zusteren en haar nakomelingen Zuste- ren tot eeuwige dagen en tot haar oorbaar en profijten.
Behoudelijk dat zij jaarlijks mijn genadige Heere voornoemd of zijn Rentmeester in de wezen- de, des Lands van Arkel daarvoor uitreiken
en betalen zullen zestien Wilhelmus Schilden erfelijke rente vrij geld boven alle kosten van schoten, wa- terschap, dijkagen, of andere
dergelijken, daar diezelfde Zusteren, den last af hebben te dragen. Van welke zulke erfrente te betalen als voorsz. Staat, die termijn en
dag vallen en verschijnen zal van St. Pietersdag ad C’athedram naast St. Pietersdage ad C’adthedram, in een jaar daar na volgend en alzo
voort van jaar tot jaar, d’eenden andere naast achtervolgende elk jaar eeuwiglijk en erflijk de voorgenoemde zestien Wilhelmus Schilden
vrij gelds. En om mijn voorsz. Genadige Heere voor hem zijn Erven van de voorsz. Zusteren, en haar nakomelingen Zusteren wel verzekert
mogen wezen, de voorgenoemde jaarlijkse renten te hebbenen doen heffen ten dage voorsz. Zo hebben die zelve Zusteren wederom
mijn genadige Heere voorsz. gezet tot een onderpand de voorsz. Hofstad met zes en een halve mergen land voorsz. en ook alzulke acht
mergen, als zij hebben leggen aan den Els, toebehorend de Heerlijkheid van het Land van Arkel, geheten die Roeden. In oorkonden van
deze zo hebben wij Jacob Heer van Gaas- beek voorn: ons zegel hier aan gehangen. Gegeven op den acht en twintig- ste dag van januari
in ’t jaar ons Heeren duizend vier honderd vier en veer- tig.
En ons de voorn. Zusteren ootmoedelijk hebben doen verzoeken en bidden, dat wij vanwege mijn voorsz. Heeren den voorsz. erfpacht
believen en confirmeren Woude, aangezien dat voorsz. staat en dat Godsdienst gedaan en vermeerdert zal worden. Zo is ’t dat wij dit
merkende en aanziende, den pacht gegeven bij voorsz. Drossaart, ’t goeddunken en advies van hun alvo- ren en ook van de Raden mijns
Heeren, alhier bij ons wezende en van zijn Procureur Generaal van Holland, Jacob Bossaart, daar op gehad, vanwege mijn voorsz. Heeren
en bij zijn macht ons gegeven uit speciale gratie de Zus- teren gegunnen en beloofd hebben, gunnen en beloven met deze brief den
voorsz. erfpacht, om dien in zulke manieren als hij gegeven en voorsz. staat, van mijn Heere en zijn Erven tot eeuwigen dagen te hebben,
te bezitten en te gebruiken, rustig en vredig. En om dat wij immers willen dat die Zusteren in dezelfde pacht en gifte wel verzekert en
gehouden mogen blijven eeuwig en erfelijk, voor mijn Heer, en zijn Erven en Nakomelingen. Zo hebben wij bij der macht als boven
voorsz. bevolen en gemachtigd, bevelen en machtigen met deze brief Jan van Poel, Stedehouder van Jacob, Heer van Gaasbeek als
Drossaart, van onzer wege en in de naam van mijn mijn voorsz. Heere, de Zusteren over te geven den vrije eigendom van de Hofstad en
de Lande voor Schepenen van Gorinchem, alzo dat behoort en men aldaar in rechte van erven gewoonlijk pleegt te doen. Behoudens dat
de Zusteren mijn Heere of zijn Drossaart, tot zijn en zijn Nakomelingen behoeft, Heeren tot Arkel zul- len zeker, als voorsz. staat en daar
goede brieven af te geven. En dat alzo gedaan, wij geloven in den name van mijn Heere van woorden te houden, als ’t geene, dat bij bij
Jan van Poel in de overfgifte gedaan zal worden. En ontbieden daarom en bevelen bij machte vanwege mijn Heere bij machte als boven
den Drossaart en Rentmeester ’s Lands van Arkel, of die in der tijd wezen zal, dat hij de Zusteren de Hofstad en de zes en halve mergen
lands rustig en vredig laten gebruiken en bezitten tot harer nutschap, in zulke vrijheden en rechten, als zij tot hier toe bennen gezeten
hebben en nu ter tijd zitten, zonder hun luiden enige hinder, letsel of moeienis daar in te doen of laten geschieden, den voorsz. pacht
betalende in eniger wijs. Want ons alzo dat gelieft en gedaan wil hebben. In oorkonde deze Brief en ons zegel hier aan gehangen.
Gegeven in den Hage op den zeven en twintigste dag in November, in ’t jaar onzes Heeren duizend vier honderd vier en veertig. Op den
Plycque stond, Bij mijn Vrouwe de Hertogin en was getekend, De Croix, hebbende onder uit hangen aan een dubbele francijne staart,
een groot Zegel in Rode was, staande in ’t midden van dezelve een zittende uitgevlerkten engel, hebbende van zijn borst tot zijn voeten
voor hem de volle Wapenen van Boergondië en Portugal, staande in ’t midden van dat van Boergondië, een Esculon met de Wapenen
van Holland en hebbend tot omschrift: Elisa- beth Dei Gra: Ducissa Burg: Loth: Brabantie & Limbugi. Có: Flandrie, Arthisie. Hollandie.
Lang heeft het Arkelse klooster niet bestaan. In het begin was het klooster voor de nonnen een betrekkelijk veilig onderkomen, maar
honderd jaar la- ter was de streek door rondtrekkende en plunderende huursoldaten een gevaarlijk gebied geworden. Er werd uitgezien
naar een nieuw en veiliger onderkomen. In 1558 kochten de nonnen een pand aan de Nieuwegracht in Utrecht en dit pand werd
verbouwd tot klooster. Bij het klooster werd een kapel gebouwd. Klooster en kapel werden gewijd aan St. Anna. Het kloos- ter werd dan
ook het ‘St. Annaklooster’ genoemd, maar in de volksmond bleef men spreken van het ‘Arkelklooster’.